Het bekken vormt zowel de basis van de wervelkolom als de kom van het heupgewricht. De bekkenbeenderen omvatten de heupbeenderen, heiligbeen en stuitbeen.
De heupbeenderen bestaan uit drie sets botten die samensmelten naarmate we ouder worden. Elke set is bijna symmetrisch over de middellijn van het lichaam. De delen van het heupbeen zijn:
- Ilium: het grootste deel van het heupbeen. De toppen van de ilia zijn wat mensen doorgaans beschouwen als hun heupen, omdat ze meestal in de taille kunnen worden gevoeld.
- Pubis: Dit is aan de voorkant van het heupbeen, het dichtst bij de geslachtsorganen.
- Ischium: onder het darmbeen en naast het schaambeen vormt dit cirkelvormige bot het onderste deel van het heupbot. Dit is waar het dijbeen het bekken ontmoet om het heupgewricht te creëren.
Het heiligbeen is een driehoekig bot dat vastzit in het achterste deel van het bekken. Het bestaat uit vijf gefuseerde wervelbeenderen. Het mannelijke heiligbeen is groter en smaller dan dat van een vrouw. Het heiligbeen is verbonden met het staartbeen of het stuitbeen, dat is gemaakt van verschillende gefuseerde wervelbotten aan de basis van de wervelkolom.
De bekkenbeenderen van een man zijn doorgaans kleiner en smaller dan die van een vrouw. De schaamboog, of ruimte aan de basis van het bekken, is ook kleiner dan die van een vrouw.
De opening aan de basis van het bekken, het foramen obturator, creëert het heupgewricht met kogelgewricht met het dijbeen, het grote botbeen. Dit gewricht en zijn vermogen om in vele hoeken te roteren, is een van de vele stukjes anatomie waarmee mensen kunnen lopen.
De wervelkolom of wervelkolom is een bottoren die bestaat uit 24 onregelmatig gevormde botten, samen met de negen versmolten botten in het heiligbeen en het stuitbeen. De wervelkolom bepaalt grotendeels de houding. Het herbergt en beschermt ook het ruggenmerg, het belangrijkste zenuwcentrum van het lichaam.